Van de meeste huidige hondenrassen is de oorsprongsgeschiedenis goed te achterhalen. De geschiedenis van de Landseer ECT verliest zich echter in de nevelen van het verleden. Slechts vermoedens omtrent de oorsprong van het ras blijven ons deel. Een zeker aangrijpingspunt is er echter; de Landseer ECT stamt af van de oer-Newfoundlander. Toen rond 1750 de Engelsen en de Fransen Newfoundland herontdekten vanwege z’n rijke visgronden, troffen ze op de eilanden grote zwarte, langharige honden aan. Deze honden werden, zij het gering in aantal, mee teruggebracht naar de Oude Wereld waar ze vooral in Engeland en Frankrijk zo goed in de smaak vielen, dat er op volgende reizen steeds meer werden mee teruggebracht. Vermoed wordt nu dat de Engelsen en/of Fransen ook honden vanuit Europa mee naar Newfoundland namen. Of dit witte of zwart-witte honden zijn geweest zal altijd wel een vraag blijven. Het directe gevolg van de import van de Europese honden was echter dat ze werden gekruist met de oer-Newfoundlanders. De nakomelingen uit deze kruisingen bleken op de lange duur een iets minder zware bouw te hebben dan de oorspronkelijke honden van de eilanden en de
vachtkleur was wit met zwarte aftekeningen. Deze “nieuwe” honden werden onderling gekruist en hun populatie groeide gestaag. Vanzelfsprekend werden ook deze honden op den duur naar het vaderland meegebracht en hun populariteit werd zo groot dat ze hun zwarte neef geheel naar de achtergrond begonnen te dringen. Zo rond 1830 was hun populariteit het grootst en speciaal bij de Engelse adel. In deze kringen was het waarschijnlijk dat de bekende Britse dierenschilder “Sir Edwin Landseer” deze honden leerde kennen. Vele van deze wit-zwarte honden heeft hij destijds op z’n schilderijen vereeuwigd, en dit had tot gevolg dat de wit-zwarten al gauw tot Landseer ECT-honden werden bestempeld.
Ondanks het feit dat de honden ontegenzeggelijk verbonden waren met de beroemde schilder Sir Edwin Landseer, was hun populariteit toch maar van korte duur. Langzaam maar zeker begonnen de Newfoundlanders hun verloren terrein terug te veroveren. Helaas voor de Landseer ECT raakten ook de Engelse fokkers uitgekeken op het ras. Slechts enkele idealisten op het continent, met name in Zwitserland en Duitsland, wisten het ras voor de ondergang te behoeden. Dit ging echter niet over het pad der rozen. Om vanuit het kleine aantal dat nog was overgebleven een redelijk bestand op te bouwen, waren inkruisingen met andere rassen nodig. Men probeerde het met de Newfoundlander, Kuvasz en Sint Bernhard. Het lukte de Landseer voor totale ondergang te behoeden, maar de twee Wereldoorlogen zorgden weer voor een minimalisering van het bestand. Pas in de jaren vijftig van deze eeuw lukte het een aantal Duitse fokkers de Landseer weer iets van hun oude roem terug te geven. Uit deze periode stamt ook de controverse tussen de Landseermensen en de Newfoundlanderliefhebbers over het feit omtrent de zelfstandigheid van de Landseer als ras. Een aantal Kynologen meende dat de Landseer geen eigen ras zou kunnen zijn, omdat er steeds inkruisingen van ander rassen voor nodig waren om het in stand te houden. De andere groep beweerde echter het tegendeel. Mensen als Emil Burkhard en Otto Walterspiel hebben zich ingezet voor de erkenning van de Landseer als zelfstandig ras. En in 1961 was het dan eindelijk zover dat de Landseer door de F.C.I. werd erkend. Vanaf 1965 tot 1975 waren er in Nederland geen Landseers meer. De oude Landseer fokkers, waaronder “v.h. Noorderstrand”, waren gestopt met fokken of hadden zich toegelegd op andere rassen. Medio de jaren zeventig werden er Landseers vanuit Duitsland naar Nederland gehaald.